Een reis naar het verre Oosten

Een reis naar het verre oosten
Assueer Jacob Schimmelpenninck van der Oye (1631-1763) na 360 jaar opnieuw op reis

Eind oktober 2020 opende in Kunstmuseum Basel de tentoonstelling ‘Rembrandt’s Orient. West meets east in Dutch art of the seventeenth century’. Een tentoonstelling over het verre oosten als thema in de Nederlandse schilderkunst van Rembrandt en zijn tijdgenoten. Vanuit Duivenvoorde ging het indrukwekkende portret van Assueer Jacob Schimmelpenninck van der Oye (1631-1673) met bediende en hond mee op reis. En het is niet de eerste keer dat de baron een reis als deze ondernam.

Zoals veel jonge mannen in zijn tijd maakte de zesentwintigjarige Assueer Jacob Schimmelpenninck van der Oye in 1657 een grote buitenlandse reis. Deze zogenaamde grand tour maakte deel uit van de adellijke opvoeding. Het was een goede manier om nieuwe contacten op te doen, kennis te vergaren over politiek, kunst en andere culturen, en om daarmee de wereld buiten de eigen kring te leren kennen. Reizen zoals deze duurden minimaal enkele maanden en kosten noch moeite werden gespaard. Zo ook tijdens de reis van Assueer. Hij hield het niet bij het Europese vasteland. Hij zocht het verder van huis en vertrok per schip naar Tripoli, Jeruzalem en Aleppo. 

Door de ogen van Assueer 
Op 17 november 1657 vertrok de baron vanuit Zutphen naar Amsterdam. Vanuit daar ging hij een maand later samen met zijn goede bekende Cornelis Tromp (1629-1691) op weg richting de Middellandse Zee. Via Portugal, de Straat van Gibraltar Málaga en Cyprus meerde het gezelschap in mei aan in Libanon. De lange vaartocht was het begin van een avontuur dat ruim een jaar zou duren. In zijn kleurrijke reisverslag hield de baron per dag bij welke plekken hij bezocht, wie hij ontmoette, wat hij meemaakte en waar hij sliep. We kunnen de reis door zijn eigen ogen beleven en zijn reislust ervaren. 

Herkenning en verwondering
Samen met een aantal priesters én een Turkse gids ging het gezelschap te met ezels en paarden op pad. Ze trokken door berglandschappen en uitgestrekte velden en sliepen in tenten in de buitenlucht. Zij bezochten plekken waarover zij in de Bijbel gelezen hadden – het graf van Maria, de geboortegrond van Jezus Christus en het huis van Maria Magdalena – en wanneer zij “de meeste heylige plaetsen” in de buurt hadden gezien, trokken zij verder. Het reisverslag geeft ons een inkijk in de verwondering die Assueer voelde. Vrouwen met broeken, amandelen groter dan hij ooit had gezien, nieuwe culturen en voor hem onbekende diersoorten.  

Toen zij op 27 mei in Jeruzalem aankwamen, werden zij gastvrij ontvangen:  

“Wij wyerden de een nae de ander op een roode fluelen stoel geset, waer voor een coelbat, met warm water en welruykende cruyden daerin, stont, en de guardiaen de die officie. Sijn mouwen wyrden met een rooden sijden snoer opgebonden en eenen witten doeck voor gedaen. Onse voeten in ‘t water settende, knielde de guardiaen voor ons neder en waste onse voeten, den slincken voet drogende, maeckten daer een cruys op en custen hem.”

Enkele maanden later, in Aleppo, was de baron het meest verwonderd over het uiterlijk van de vrouwen.

“De vrouwen schilderen haere haren, handen en nagels; de Arabische vrouwen pickeren hare angesicht, steecken een groot ringh door haer neus en ooren, en hebben somtijts een tyn, twaelf armbanden om een arm, en (…) om elcker te[en] hebben die Turckse vrouwen een ringh”. 

Duivenvoorde

Een portret als souvenir
Via Basel, Straatsburg, Kleef en Arnhem kwamen Assueer en zijn gezelschap in december 1658 weer aan in Zutphen. Ruim een jaar had de reis geduurd en dat vroeg om een mooi souvenir. Assueer gaf in 1660 de gevierde schilder Theodor van Loonen (1610-1701) de opdracht een portret te schilderen. Hijzelf ten voeten uit en gehuld in oosterse kledij met tulband, geflankeerd door een Turkse man en een enorme hond. Het portret is met recht een mooi aandenken aan zijn grote avontuur. Wie langer naar het schilderij kijkt, wordt meegetrokken door de achtergrond: een uitgestrekte, bergachtige vlakte zoals hij had gezien in Aleppo.

Op 22 juli noteerde de baron: 

“[G]ereden door hooge bergen, sijnde cierlijck beplant met alderhande boomen en schoone fonteynen (…). Dit gepasseert sijnde, quamen bij een deel van de tenten, alwaer wij ons des nachts een weynich rusten onder den blauwen hemel”.   

Scroll naar boven