Blog; Op reis

De zomer breekt aan, hét moment voor veel mensen om op pad te gaan, lange reizen te maken of het juist dicht bij huis te zoeken. De families op Duivenvoorde hadden een ongekende reislust. En van heinde en verre namen zij souvenirs mee: portretten, kamerschermen, behangsels en kleding. Kosten noch moeite werden gespaard. Veel van deze objecten zijn vandaag de dag nog steeds te zien in het kasteel als sporen van de verre reizen naar nieuwe plekken.

Een reis naar het verre oosten
Zoals veel jonge mannen in zijn tijd maakte de zesentwintigjarige Assueer Jacob Schimmelpenninck van der Oye in 1657 een grote buitenlandse reis. Deze zogenaamde grand tour maakte deel uit van de adellijke opvoeding. Het was een goede manier om nieuwe contacten op te doen, kennis te vergaren over politiek, kunst en andere culturen, en om daarmee de wereld buiten de eigen kring te leren kennen. Reizen zoals deze duurden minimaal enkele maanden en kosten noch moeite werden gespaard. Zo ook tijdens de reis van Assueer. Hij hield het niet bij het Europese vasteland. Hij zocht het verder van huis en vertrok per schip naar Tripoli, Jeruzalem en Aleppo. 

In zijn kleurrijke reisverslag hield de baron per dag bij welke plekken hij bezocht, wie hij ontmoette, wat hij meemaakte en waar hij sliep. We kunnen de reis door zijn eigen ogen beleven en zijn reislust ervaren. Samen met een aantal priesters én een Turkse gids ging het gezelschap te met ezels en paarden op pad. Ze trokken door berglandschappen en uitgestrekte velden en sliepen in tenten in de buitenlucht. Zij bezochten plekken waarover zij in de Bijbel gelezen hadden – het graf van Maria, de geboortegrond van Jezus Christus en het huis van Maria Magdalena – en wanneer zij “de meeste heylige plaetsen” in de buurt hadden gezien, trokken zij verder.

Het reisverslag geeft ons een inkijk in de verwondering die Assueer voelde. Vrouwen met broeken, amandelen groter dan hij ooit had gezien, nieuwe culturen en voor hem onbekende diersoorten. In de zomer van 1657 noteerde hij:

“De vrouwen schilderen haere haren, handen en nagels; de Arabische vrouwen pickeren hare angesicht, steecken een groot ringh door haer neus en ooren, en hebben somtijts een tyn, twaelf armbanden om een arm, en (…) om elcker te[en] hebben die Turckse vrouwen een ringh”

Via Basel, Straatsburg, Kleef en Arnhem kwamen Assueer en zijn gezelschap in december 1658 weer aan in Zutphen. Ruim een jaar had de reis geduurd en dat vroeg om een mooi souvenir. Assueer gaf in 1660 de gevierde schilder Theodor van Loonen (1610-1701) de opdracht een portret te schilderen. Hijzelf ten voeten uit en gehuld in oosterse kledij met tulband, geflankeerd door een Turkse man en een enorme hond. Het portret is met recht een mooi aandenken aan zijn grote avontuur.

Souvenirs uit verre oorden
In de negentiende eeuw werd het steeds gebruikelijker om lange reizen te maken. Internationale treinen, als de Oriënt Express, en grote cruiseschepen maakten het reizen naar verre oorden comfortabel, exclusief én gaf het de allure die paste bij de sociale status van de Europese adel. Het vele reizen nam met zich mee dat mode van buitenaf zijn weg vond in de Europese cultuur.

Hendrius Adolphus Steengracht, de negentiende-eeuwse kasteelheer maakte gedurende zijn leven grote reizen. Deze reislustige jonkheer nam van overal waar hij kwam souvenirs mee. Van zilveren schenkkannen uit Turkije, tot porselein uit het verre oosten. 

Soms nam hij zelfs hele interieurs mee van zijn reizen. Lang ging het verhaal dat hij de wandbekleding in de Turkse Kamer en het tapijt met de Arabische tekens in Turkije had aangeschaft. Niet voor niets kreeg deze kamer toen haar naam genoemd. Al snel bleek echter dat hij de wandbespanning weliswaar in Constantinopel – het huidige Istanbul – had gekocht, maar deze in het Italiaanse Genua was gemaakt. Ook het tapijt was verre van Turks: geknoopt in de tapijtstad Deventer. Toch had Hendricus Adolphus wel degelijk souvenirs uit Turkije meegebracht. De zilveren schenkkan met schotel en de zilveren juwelendoos doen nog recht aan de naam van de kamer.  

De Turkse Kamer was niet zijn enige kamer met internationale allure. In 1870 verbleef hij in Parijs en die keer kwam hij thuis met het behang en de bijzondere stof die nu in de Blauwe Logeerkamer te zien zijn. In zijn kasboek noteerde de jonkheer ‘papier en cretonne’ genoeg voor twee kamers. Het behang met de bamboestengels, de vogels en de insecten was hypermodern. Het was een aantal jaar eerder, in 1867, getoond op de wereldtentoonstelling in de Franse hoofdstad. Op deze tentoonstellingen lieten deelnemende landen zien wat zij aan moderniteiten hadden. De Fransen presenteerden elektrische straatverlichting, de Amerikanen het eerste reuzenrad en de Japanners kwamen met het bijzondere patroon: l’honnorable Bambou.    

Hendricus Adolphus was er weg van. De jonkheer liet het patroon niet alleen terugkomen op het behang, maar ook op de bedgordijnen, het kamerscherm en de gordijnen bij het raam. Met recht stond deze kamer vanaf dat moment bekend als de Blauwe Logeerkamer waar neefjes en nichtjes naar hartenlust konden komen logeren. Met natuurlijk een klein stukje Japan op Duivenvoorde.   

Scroll naar boven